Nee, architecten hebben geen duivels plan om de vertrouwde Vlaamse dorps- en stadsgezichten te vernietigen
Maarten Van Den Driessche

Het doembeeld van de sloophamer

Column  
Maarten Van den Driessche, UGent  
17 Juni 2021

In zijn column hekelt Joren Vermeersch de nieuwlichterij in de heden­daagse Belgische architectuur (DS 14 juni). Projecten zoals het Gentse Design Museum roepen bij hem het beeld van de sloophamer op. Vermeersch verwijst naar Le Corbusier, die met zijn stralende stad in één extreem­ gebaar de historische bebouwing op de Parijse rechteroever elimineerde; een plan dat zelfs dogmatische modernisten te radicaal vonden.

De sloophamer van de ‘modernisten’ vernietigt volgens Vermeersch alles waarmee we ons vertrouwd voelen. Onze oude wereld moet plaatsmaken voor een klinisch alternatief, voor een functionalistisch minimalisme waarin niemand zich kan vinden. Dat afschrikwekkende doembeeld zou de ultieme droom van de architectuurelite zijn, bouwmeesters en architectuurfaculteiten op kop. Wij hebben – als elite – een duivelspact gesloten om het oude vertrouwde aanschijn van steden en dorpen te vernietigen.

Mij is onduidelijk op welke manier in het project voor het Design Museum­ de sloophamer wordt boven­gehaald. De nieuwe vleugel werd minutieus ingepland op een braakliggend terrein. Het gebouw van Trans, Carmody Groarke en RE-ST is uiterst discreet en niet groter dan een kloeke herenwoning. Het gebouw is niet wit omdat het wil contrasteren, maar juist omdat het gebouw aansluiting met zijn omgeving zoekt. De aanpalende huizenrij is ook wit.

Dat dorpen en steden zo snel transformeren, ligt vooral aan de uitwassen van blinde vastgoedspeculatie
Op het hoogste punt piept het gebouw­volume zeer bescheiden net boven de bestaande huizenrij uit en geeft het als lantaarn een zicht op de stad. Een kitscherige wc-rol die vandaag toiletten huisvest, maakt plaats voor de hedendaagse museumvleugel die als passtuk in dit piepkleine perceel is gevoegd en voor de ambitieuze werking van dit museum nieuwe moge­lijkheden biedt. Tot zover het doembeeld van de sloophamer, tenzij Vermeersch in zijn pleidooi alsnog de verdediging voor een witte wc-rol zou willen opnemen.

Hoezo, modernisme?

Op de Biënnale van Venetië is een monu­mentaal maquettelandschap te zien. De tentoonstelling toont een greep uit de hedendaagse architectuurproductie in Vlaanderen en Brussel, met grote en kleine projecten, woongebouwen en publieke gebouwen, utilitaire en religieuze gebouwen. Er zijn gebouwen in alle vormen en diverse materialen: diepe en hoge gebouwen, villa’s en rijwoningen. Er zijn bakstenen en dakpannen in alle mogelijke kleuren, platte en hellende daken. Een woning in staal en glas staat pardoes naast een met een strooien dak. Er zijn tal van ‘cultuurhistorische knipoogjes’, wat Vermeersch nochtans mist bij moderne architectuur, en hier en daar zien we frivole decoratie. Over dat maquettelandschap en bij uitbreiding de heden­daagse architectuur valt veel te zeggen, behalve misschien dat deze productie stilistisch beschouwd ‘moder­nistisch’ is, zoals Vermeersch beweert.

Het maquettelandschap van Dirk Somers bevat het pleidooi om ruimte te maken voor zeer verschillende ontwerpattitudes, voor stilistische en vormelijke diversiteit. De door hem samengestelde stad toont een rijkdom aan texturen en materialen, een veelheid aan zienswijzen en architectuuropvattingen en een bijwijlen eclectisch smaakpalet. Het maquettelandschap relativeert het eigen gelijk en viert de pluriformiteit. Ook de eerste Vlaams Bouwmeester Bob Van Reeth sprak al over ‘eenheid in verscheidenheid’, wat je als een adagium voor dit representatieve beeld van de hedendaagse Belgische architectuur kunt beschouwen. In deze staalkaart is het dogmatische modernisme van Vermeersch veraf.

Hoge woonnood

Toch houdt Vermeersch mijzelf, archi­tecten, architectuurfaculteiten en bouwmeesters ook een spiegel voor. We zijn misschien te zelfgenoegzaam en neen, het gaat niet alleen maar goed met de architectuur. Als ik door mijn stad wandel, door verkavelingen en langs woonlinten rijd, zie ik ook hoe dorpen en steden razendsnel transformeren. Net buiten de historische stadskernen, langs sommige woonlinten en in sommige dorpskernen, wordt de gebouwde omgeving zonder duidelijk kwaliteitskader in ijltempo hertekend. Die ingrijpende transformatie lijkt, ondanks en misschien wel dankzij de aangekondigde bouwshift, steeds jachtiger te gaan. Die ontwikkelingen lijken me allerminst de ‘droom’ van de architectuurelite, maar eerder uitwassen van blinde vastgoedspeculatie waartoe architecten zich uiteraard ook lenen.

Onlangs kreeg een aantal erfgoedprojecten aandacht in de media. Ook ik heb twijfels bij de cultuur-toeristische agenda die die projecten bepaalt, maar ik lig er niet echt wakker van. Het is niet mijn strijd. Als docent maak ik me veeleer zorgen om de klimaatopgave en de woonnood: in Vlaanderen wachten meer dan 150.000 mensen, onder wie veel kansarme gezinnen, op een sociale woning of een betaalbare huurwoning. Voor veel gezinnen dreigt dakloosheid (DS 12 juni).

Dat zijn hallucinante cijfers die ik niet kan verzoenen met de razende en alomtegenwoordige bouwwoede. Hoe is dat vandaag, in een welvarende regio als de onze, in godsnaam mogelijk? Vanuit mijn geprivilegieerde posi­tie vind ik het lastig om te spreken in naam van ‘het volk’, maar ik kan me voorstellen dat veel gezinnen daarvan écht wakker liggen. Het modernisme zette in op de herverdeling van de welvaart, volkshuisvesting en betaalbaar wonen. Indien zo beschouwd, draag ik graag de titel ‘modernist’.

 

Maarten Van Den Driessche is professor aan de UGent, vakgroep Architectuur & Stedenbouw, en lid van de programmaraad van het Architectuur Platform Gent. Hij schreef een artikel in De Standaard over architectuurkwaliteit in zijn thuisstad Gent. Dit naar aanleiding van een eerder opiniestuk van Jorem Vermeersch.